in samenwerking met 
Noordhoff

Inloggen bestaande gebruiker

Aanmelden nieuwe gebruiker

Naar mobiele versie


Twijfelwoorden | hen of hun

Wat is het verschil tussen 'hen' en 'hun'?

In deze zinnen staan hen en hun op de goede manier:

  • Anja noteert hen op de lijst.
  • Anja noteert hun gegevens op de lijst.
  • Is deze auto van hen of van jullie?
  • Is deze auto van hun vader of van jullie vader?

En dit kan allebei, maar betekent iets anders:

  • Is het boek van hen of jullie vader? (= van hen of van jullie vader)
  • Is het boek van hun of jullie vader? (= van hun vader of van jullie vader)

 

TIP!

Verander het woord eens in 'mij' of 'mijn': mij = hen en mijn = hun
(maar deze vlieger gaat niet altijd op: zie 'Speciaal geval' hieronder).

 

De woorden 'mijn' en 'hun' zijn bezittelijke voornaamwoorden.

Er staat altijd een woord achter voor iets waar ik of zij de eigenaar van zijn.

 

De woorden 'mij' en 'hen' zijn persoonlijke voornaamwoorden.

 

 

Speciaal geval

Dit is een uitzondering op bovenstaande tip.

In sommige gevallen is 'hun' tóch een persoonlijk voornaamwoord. Dat heeft met oude naamvallen en meewerkend voorwerp te maken. 

Een richtlijn is: je schrijft hun, als je het woord kunt vervangen door een voorzetsel + hen: 'aan hen', 'voor hen', 'volgens hen', 'bij hen'. Maar helaas betekent niet elk voorzetsel dat het meewerkend voorwerp is. Als je meer wilt weten, kijk dan ook eens op de website van Onze Taal.

 

Je schrijft 'hun' bij een meewerkend voorwerp zonder voorzetsel.

Als er wel een voorzetsel voor staat, hoef je aan de woordvorm niet meer te zien dat het meewerkend voorwerp is. Dan schrijf je 'hen'. In het Nederlands zie je niet veel van dit soort naamvalafhankelijke woordvormen, maar in het Duits is dat heel gebruikelijk. Het woord verandert dan als een voorzetsel wordt weggelaten.

 

Een paar voorbeelden:

  • De gastvrouw geeft hun iets te drinken. (hun = aan hen)
    De gastvrouw geeft aan hen iets te drinken.
  • Ik heb hun verteld wat het kost. (hun = aan hen)
    Ik heb aan hen verteld wat het kost.
  • Dit huis is hun te duur. (hun = voor hen)
    Dit huis is voor hen te duur.
  • Men heeft hun een feestmaal bereid. (hun = voor hen)
    Men heeft voor hen een feestmaal bereid.
  • Hij rijdt hun te hard. (hun = volgens hen)
    Hij rijdt volgens hen te hard.
  • Het zweet stond hun op het voorhoofd. (hun = bij hen)
    Het zweet stond bij hen op het voorhoofd.

Volgens de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) is het niet zinvol om nog onderscheid te maken tussen hun en hen, omdat het in de spreektaal veel door elkaar wordt gebruikt. Bij de test van Beter Spellen besteden we daarom geen aandacht meer aan dit vervagende onderscheid.

 

 

'Ze' als gereduceerde vorm van 'hun' of 'hen'.

In bijna alle bovengenoemde voorbeeldzinnen kun je 'hen' of 'hun' vervangen door 'ze', als dat woord geen nadruk heeft in de zin. Het is wat minder formeel, maar wel goed Nederlands.

  • Die auto van ze rijdt slecht. (ze = hen)
    (maar niet: is deze auto van ze of van jullie?)
  • Anja noteert ze op de lijst. (ze = hen) 
  • De gastvrouw geeft ze iets te drinken. (ze = hun, aan hen) 
  • Ik heb ze verteld wat het kost. (ze = hun, aan hen) 
  • Dit huis is ze te duur. (ze = hun, voor hen) 
  • Men heeft ze een feestmaal bereid. (ze = hun, voor hen) 
  • Hij rijdt ze te hard. (ze = hun, naar hun mening) 
  • Het zweet stond ze op het voorhoofd. (ze = hun, bij hen) 

 

Altijd fout: hun als hoofdpersoon

Wat altijd fout is:

  • hun hebben een mooi huis
  • hun komen eraan
  • hun staan er alleen voor

Dit moet zijn:

  • zij / ze hebben een mooi huis
  • zij / ze komen eraan
  • zij / ze staan er alleen voor 

 

Vaktermen

Hoewel deze website alles graag uitlegt met zo weinig mogelijk vaktermen, noemen we voor de fijnproevers soms even een begrip van de schoolmethode.

 

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD = een woord dat aangeeft wie de eigenaar is van hetgeen erachter staat. Bijvoorbeeld:

mijn tas, jouw fiets, zijn huis, haar jas, ons vee, onze kast, jullie straat, hun school.

 

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD = een woord waarmee een persoon bedoeld wordt.

Bijvoorbeeld: ik, jij, hij, u, wij, jullie, zij, mij, jou, hem, haar, ons, hen en soms dus ook hun.

 

MEEWERKEND VOORWERP = een persoon of ding waar 'aan' of 'voor' voor staat of waar je dit voor kunt denken: hij geeft (aan) de collega een compliment, hij vraagt (aan) zijn moeder een broodje, hij koopt (voor) zijn hond een riem.

Een (beetje technisch) ezelsbruggetje: Als je een zin passief maakt met het woord 'worden', verandert het lijdend voorwerp in onderwerp (hoofdpersoon), maar de rol van het meewerkend voorwerp blijft onveranderd: het broodje wordt door hem 'aan zijn moeder' gevraagd ('het broodje' is nu onderwerp geworden).

 

Het op deze pagina genoemde speciale geval van 'hun' treedt op als het woord meewerkend voorwerp is. Er zijn veel discussies over dit onderwerp, omdat misschien zo langzamerhand het woord 'hen' als meewerkend voorwerp ook gewoon moet worden goedgekeurd. Er is ook een lijst van werkwoorden die vaak een meewerkend voorwerp veroorzaken, zoals geven, vertellen en zenden.

 






Noordhoff Uitgevers


  

Beter Spellen  Beter Rekenen  NU Beter Engels  NU Beter Duits  NU Beter Frans  NU Beter Spaans  Beter Bijbel  Beter Afrikaans  Plus-Taaltest  

© 2010 - Beter Spellen is een initiatief van

 Martin van Toll Producties