Spaties en streepjes | ervan uitgaan
Veel aaneengeschreven woorden bestaan uit een bijwoord van plaats ('er', 'daar', 'hier', 'waar') en een of twee voorzetsels (zoals 'boven', 'onder', 'in', 'langs'). Bijvoorbeeld:
- erbovenin
- daaronderuit
- hierachterlangs
- waarbovenuit
Je leest hierover meer op de pagina erin, daarvan.
In combinatie met werkwoorden hangt het ervan af of het voorzetsel bij het werkwoord hoort. Kijk maar eens naar deze twee zinnen:
- Het dekseltje moet erop passen. (werkwoord: passen, niet oppassen)
- Ik ga naar de buren. Ik moet er oppassen. (werkwoord: oppassen)
Hieronder lees je over gevallen waar woorden niet aaneengeschreven worden, omdat het voorzetsel deel is van het werkwoord:
- Mag ik ervan uitgaan dat je op tijd aanwezig bent?
- Ik ben ervan uitgegaan dat je op tijd aanwezig bent.
- Ik ga ervan uit dat je op tijd aanwezig bent.
- Ga er maar van uit dat je op tijd moet zijn.
In de vier zinnen hierboven is 'uitgaan' het hele werkwoord. Zelfs als 'uit' wordt gescheiden van 'gaan' (zoals in de derde zin), wordt 'uit' toch niet aan 'ervan' geplakt. En als 'ervan' ook wordt gesplitst (zoals in de vierde zin), worden 'van' en 'uit' niet gekoppeld.
Het gaat er dus om, of het derde korte woordje onderdeel van het werkwoord is. Een paar voorbeelden waarbij dit ook zo is:
- AFZIEN
- Hoewel het een mooi aanbod is, laat ik u weten dat ik ervan afzie.
- Hoewel het een mooi aanbod is, zie ik ervan af.
- Hoewel het een mooi aanbod is, zie ik er toch van af.
- AFVALLEN
- Ik doe aan fitness: ik ben ervan afgevallen.
- Ik doe aan fitness: ik val ervan af.
- Ik doe aan fitness en val er kilo's van af.
- AFKOMEN
- Hoeveel mensen zullen hierop afkomen?
- Veel mensen komen hierop af.
- Hier komt veel volk op af.
- DOORGAAN
- Ik heb een schilderij of wat ervoor doorgaat.
- Een schilderij? Nou, het gaat ervoor door.
- Daar gaat het voor door, inderdaad.
- INGAAN
- Moet jij daarop ingaan?
- Jij gaat daarop in.
- Ik ga daar niet op in.
- INZITTEN
- Ik zit erover in.
- Hij kan erover inzitten.
- Zit er maar niet over in.
- UITSTEKEN
- Hij steekt erboven uit.
- Je ziet hem erboven uitsteken.
- Daar steekt een toren boven uit.
- UITZIEN
- We zien naar de vakantie uit.
- Vakantie, we zien ernaar uit.
- Vakantie, we zullen ernaar uitzien.
Om het nog iets lastiger te maken: het hangt soms af van de betekenis van het werkwoord, of bovenstaande uitzondering van toepassing is. Bijvoorbeeld: 'uitlekken' is een bestaand werkwoord, maar 'lekken' kan ook het werkwoord zijn:
- De natte kleding hangt tussen de kachels. De kleding lekt ertussen uit.
(het werkwoord is 'uitlekken')
- Er zit veel saus op het broodje. De saus lekt ertussenuit.
(het werkwoord is 'lekken')
Als je twijfelt, gooi dan de hele zin eens door elkaar om te horen of 'uit' bij het werkwoord hoort:
- Dit klinkt wel goed:
De natte kleding lekt uit tussen de verwarming. (daarom: ertussen uitlekken)
- Dit klinkt niet goed:
De saus lekt uit tussen het broodje. (daarom: ertussenuit lekken)
Werkwoord met 'er'
Een bijzonder geval is 'eruitzien'. Voor zover we weten, is dit het enige werkwoord dat samengevoegd is met het bijwoord 'er'.
- ERUITZIEN
- Broeken die eruitzien alsof ze kapot zijn.
- Je auto zal er weer als nieuw uitzien.
- Wat zie jij eruit!
Werkwoorden met een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord
Als een werkwoord in combinatie met een bijvoeglijk naamwoord of bijwoord een eigen betekenis heeft, worden de twee delen vaak aaneengeschreven. Bijvoorbeeld:
- aaneenschrijven
- binnenkomen
- doodgaan
- hardlopen
- inrijden (de eerste kilometers van een nieuwe auto)
- inlopen (nieuwe schoenen)
- losgaan
- onderuitgaan
- opendoen
- opendraaien
- verdergaan (vervolgen, voortzetten)
- voorbijrijden
- vreemdgaan
- wegrennen