MOB-versie | Naar grote versie



sterke werkwoorden

Soms wijkt de verleden tijd of het voltooid deelwoord van een werkwoord af van de regelmaat die we zien bij zwakke werkwoorden. We spreken dan van onregelmatige en sterke werkwoorden.

Er bestaan onderverdelingen in sterk, onregelmatig en half-onregelmatig, maar wij zetten liever alle niet-regelmatige werkwoorden in één overzicht. Dan hoef je minder te zoeken. Beter Spellen denkt liever vanuit de praktijk, niet vanuit de theorie.

 

Hieronder staat een overzicht van vaak gebruikte werkwoorden, waarvan de meeste sterke werkwoorden zijn. De lijst is niet compleet.

 

A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X Y Z

  • aanbidden - aanbad - aanbeden
  • aanbieden - bood aan - aangeboden
  • aanheffen - hief aan - aangeheven
  • aansteken - stak aan - aangestoken
  • aanraden - ried aan (of: raadde aan) - aangeraden
  • aanwijzen - wees aan - aangewezen
  • afbreken - brak af - afgebroken
  • aflopen - liep af - afgelopen
  • afraden - ried af (of: raadde af) - afgeraden
  • afschrikken - schrikte af - afgeschrikt
  • afsnijden - sneed af - afgesneden
  • aftreden - trad af  - afgetreden
  • bedenken - bedacht - bedacht
  • bederven - bedierf - bedorven
  • bedriegen - bedroog - bedrogen
  • beginnen - begon - begonnen
  • begraven - begroef - begraven
  • besluiten - besloot - besloten
  • bestrijden - bestreed - bestreden
  • bevinden - bevond - bevonden
  • bevriezen - bevroor - bevroren
  • bewijzen - bewees - bewezen
  • bezoeken - bezocht - bezocht
  • bidden - bad - gebeden
  • bieden - bood - geboden
  • bijten - beet - gebeten
  • binden - bond - gebonden
  • blazen - blies - geblazen
  • blijven - bleef - gebleven
  • breien - breide - gebreid (of, komisch bedoeld: bree, gebreeën)
  • breken - brak - gebroken
  • brengen - bracht - gebracht
  • buigen - boog - gebogen
  • delven - dolf (of: delfde) - gedolven
  • denken - dacht - gedacht
  • doen - deed - gedaan
  • doorgeven - gaf door - doorgegeven
  • dragen - droeg - gedragen
  • drinken - dronk - gedronken
  • druipen - droop - gedropen
  • duiken - dook - gedoken
  • durven - durfde (of: dorst) - gedurfd
  • ervaren - ervoer (of: ervaarde) - ervaren
  • erven - erfde - geërfd (of, komisch bedoeld: orf, georven)
  • eten - at - gegeten
  • fluiten - floot - gefloten
  • gaan - ging - gegaan
  • gebieden - gebood - geboden
  • gelden - gold - gegolden
  • genezen - genas - genezen
  • genieten - genoot - genoten
  • geven - gaf - gegeven
  • gieten - goot - gegoten
  • glijden - gleed - gegleden
  • glimmen - glom - geglommen
  • graven - groef - gegraven
  • hangen - hing - gehangen
  • hebben - had - gehad
  • heffen - hief - geheven
  • helpen - hielp - geholpen
  • hijgen - hijgde (of: heeg) - gehijgd (of: gehegen)
  • hoeven - hoefde - gehoeven (of: gehoefd)
  • houden - hield - gehouden
  • houwen - hieuw - gehouwen *
  • kiezen - koos - gekozen
  • kijken - keek - gekeken
  • klagen - klaagde (of: kloeg), geklaagd
  • klimmen - klom - geklommen
  • kluiven - kloof - gekloven
  • knijpen - kneep - geknepen
  • komen - kwam - gekomen
  • kopen - kocht - gekocht
  • krijgen - kreeg - gekregen
  • krijsen - krijste (of: krees) - gekrijst (of: gekresen)
  • krimpen - kromp - gekrompen
  • kruipen - kroop - gekropen
  • kunnen - kon - gekund
  • kwijten - kweet - gekweten
  • lachen - lachte - gelachen *
  • laten - liet - gelaten
  • lezen - las - gelezen
  • liegen - loog - gelogen
  • liggen - lag - gelegen
  • lijden - leed - geleden
  • lijken - leek - geleken
  • lopen - liep - gelopen
  • malen - maalde - gemalen
  • melken - molk (of: melkte) - gemolken
  • meten - mat - gemeten
  • moeten - moest - gemoeten
  • mogen (mag) - mocht - gemogen
  • neigen - neigde - geneigd (niet sterk)
  • nemen - nam - genomen
  • nijgen (= buigen) - neeg - genegen
  • ontbijten - ontbeet - ontbeten
  • opblazen - blies op - opgeblazen
  • opmeten - mat op - opgemeten
  • opschrijven - schreef op - opgeschreven
  • opschuiven - schoof op - opgeschoven
  • opschrikken - schrok op (of: schrikte op) - opgeschrokken (of: opgeschrikt)
  • plegen (= uitoefenen) - pleegde - gepleegd
  • plegen (= gewoon zijn) - placht - geplacht (of: geplogen)
  • pluizen - ploos (of: pluisde) - geplozen (of: gepluisd)
  • prijzen (= eren) - prees - geprezen
  • prijzen (= prijsjes opplakken) - prijsde - geprijsd
  • raden - raadde (of: ried) - geraden
  • rieken - rook - geroken
  • rijden - reed - gereden
  • rijten - reet - gereten
  • rijzen - rees - gerezen
  • roepen - riep - geroepen
  • ruiken - rook - geroken
  • scheiden - scheidde - gescheiden
  • schelden - schold - gescholden
  • schenden - schond - geschonden
  • schenken - schonk - geschonken
  • scheppen (= creëren, maken) - schiep - geschapen 
    MAAR:
    scheppen (= oppakken) - schepte - geschept 

  • scheren (= haren verwijderen) - schoor - geschoren
    MAAR:
    scheren (= rakelings langsvliegen) - scheerde - gescheerd

  • schieten - schoot - geschoten
  • schrijven - schreef - geschreven
  • schrikken - schrok - geschrokken
  • schuiven - schoof - geschoven
  • slaan - sloeg - geslagen
  • slapen - sliep - geslapen
  • slijpen - sleep - geslepen
  • slijten - sleet - gesleten
  • slinken - slonk - geslonken
  • sluiten - sloot - gesloten
  • smelten - smolt - gesmolten
  • snijden - sneed - gesneden
  • snuiten - snoot - gesnoten
  • snuiven - snoof - gesnoven
  • spinnen (= een draad maken) - spon - gesponnen
  • spijten - speet - gespeten
  • splijten - spleet - gespleten
  • spreken - sprak - gesproken
  • springen - sprong - gesprongen
  • spugen - spuugde (of: spoog) - gespuugd (of: gespogen)
  • spuiten - spoot - gespoten
  • staan - stond - gestaan
  • sterven - stierf - gestorven
  • stijgen - steeg  gestegen
  • stinken - stonk - gestonken
  • stoten - stootte (of: stiet) - gestoten
  • strijden - streed - gestreden
  • strijken - streek -gestreken
  • stuiven - stoof - gestoven
  • terugvinden - vond terug - teruggevonden
  • tijgen - toog - getogen
  • treden - trad - getreden
  • treffen - trof - getroffen
  • trekken - trok - getrokken *
  • uitblazen - blies uit - uitgeblazen
  • uittrekken - trok uit - uitgetrokken
  • uitvinden - vond uit - uitgevonden
  • uitzenden - zond uit - uitgezonden
  • vallen - viel - gevallen
  • vangen - ving - gevangen
  • varen - voer (of: vaarde) - gevaren
  • vechten - vocht - gevochten *
  • verbieden - verbood - verboden
  • verbinden - verbond - verbonden
  • verblijven - verbleef - verbleven
  • verdenken - verdacht - verdacht
  • vergeten - vergat - vergeten
  • verheffen - verhief - verheven
  • verkiezen - verkoos - verkozen
  • verkopen - verkocht - verkocht
  • verliezen - verloor - verloren
  • vermijden - vermeed - vermeden
  • verraden - verraadde (of: verried) - verraden
  • verschuiven - verschoof - verschoven
  • verwijzen - verwees - verwezen
  • verzoeken - verzocht - verzocht
  • vinden - vond - gevonden
  • vlechten - vlocht - gevlochten
  • vliegen - vloog - gevlogen *
  • voldoen - voldeed - voldaan
  • voorlezen - las voor - voorgelezen
  • vouwen - vouwde - gevouwen
  • vragen - vroeg - gevraagd
  • vreten - vrat - gevreten
  • vriezen - vroor - gevroren
  • vrijen = vrijde (of:vree) - gevrijd (of: gevreeën)
  • waaien - woei (of: waaide) - gewaaid
  • wassen - waste - gewassen
  • wegen - woog - gewogen
  • weglaten - liet weg - weggelaten
  • weglopen - liep weg - weggelopen
  • werpen - wierp - geworpen
  • werven - wierf - geworven
  • weten - wist - geweten
  • weven - weefde - geweven
  • wijken - week - geweken
  • wijzen - wees - gewezen
  • willen - wou (of: wilde) - gewild
  • worden - werd - geworden
  • wreken - wreekte - gewroken
  • wrijven - wreef - gewreven
  • wringen - wrong - gewrongen
  • wuiven - wuifde - gewuifd (soms schertsend: gewoven)
  • zeggen - zei (of: zegde) - gezegd
  • zeiken - zeikte (of: zeek) - gezeikt (of: gezeken)
  • zenden - zond - gezonden
  • zien - zag - gezien
  • zijgen - zeeg - gezegen
  • zijn (ik ben, jij bent, ben jij, hij is) - was - geweest
  • zingen - zong - gezongen
  • zinken - zonk - gezonken
  • zitten - zat - gezeten
  • zoeken - zocht - gezocht
  • zuigen - zoog - gezogen *
  • zullen - zou - (gezuld)
  • zweren (= plechtig verklaren) - zwoer (zweerde) - gezworen (gezweerd)
  • zweren (= een zweer vertonen) - zwoor (zweerde) - gezworen
  • zwerven - zwierf - gezworven
  • zwijgen - zweeg - gezwegen

 

* Sommige werkwoorden zijn samengesteld uit een sterk werkwoord + een ander woord, zoals 'stofzuigen'. Deze samengestelde werkwoorden zijn niet deelbaar: het is 'hij stofzuigt' en niet 'hij zuigt stof'. Daardoor veranderen de werkwoorden in een zwak werkwoord ('stofzuigde' en 'gestofzuigd').

  • beeldhouwen - beeldhouwde - gebeeldhouwd
  • bekvechten - bekvechtte - gebekvecht
  • glimlachen - glimlachte - geglimlacht
  • stofzuigen - stofzuigde - gestofzuigd
  • stuiptrekken - stuiptrekte - gestuiptrekt
  • zweefvliegen - zweefvliegde - gezweefvliegd





Help | Contact  |  Instellingen  |  


Beter Spellen Beter Rekenen NU Beter Engels NU Beter Duits NU Beter Frans NU Beter Spaans Beter Bijbel Beter Afrikaans Plus-Taaltest



Martin van Toll Producties
in samenwerking met