MOB-versie | Naar grote versie





liggen, leggen

Wat is het verschil tussen 'liggen' en 'leggen'?

De werkwoorden 'liggen' en 'leggen' worden nogal eens met elkaar verward. Hier zijn een paar voorbeelden om het verschil duidelijk te maken.

 

 

'Liggen' is een sterk werkwoord:

ik lig, hij ligt, wij liggen, ik lag, wij lagen, ik heb gelegen

  • Ik lig in bed.
  • Jij ligt op het strand.
  • Hij ligt met z'n telefoon te spelen.
  • Wij liggen graag in het zwembad.

 

'Leggen' is een zwak werkwoord:

ik leg, hij legt, wij leggen, ik legde, wij legden, ik heb gelegd.

  • Ik leg het boek op tafel.
  • Jij legt het geld op de toonbank.
  • De kip legt een ei.
  • Wij leggen de sieraden in de kluis.

 

Onthoud: liggen is stilstand, leggen is beweging.

 

Bij 'leggen' gebeurt iets. Meestal heeft 'leggen' ook een lijdend voorwerp, iets wat gelegd wordt: het boek, het geld, een ei, de sieraden.

Een speciaal geval is de kip. Als een kip eieren legt, wordt 'eieren' vaak weggelaten in de zin:

  • Deze kippen leggen elke dag.
  • De kip is aan het leggen.

 






Help | Contact  |  Instellingen  |  


Beter Spellen  Beter Rekenen  NU Beter Engels  NU Beter Duits  NU Beter Frans  NU Beter Spaans  Beter Bijbel  Beter Afrikaans  Plus-Taaltest  

Martin van Toll Producties
in samenwerking met
Noordhoff Uitgevers