MOB-versie | Naar grote versie





de, het, een

Voor veel Nederlanders is het onderwerp van deze pagina geen probleem, maar mensen die zijn opgegroeid met een andere taal en op latere leeftijd Nederlands leren, vinden dit erg moeilijk.

 

De woorden de, het en een worden lidwoorden genoemd.

Een zelfstandig naamwoord is een de-woord of het-woord. Dat hangt af van het geslacht van het woord. En dat is het moeilijke, want dat is iets wat je moet weten, aanvoelen of opzoeken in een woordenboek.

 

 

HET

Onzijdige woorden zijn het-woorden:

  • Hier is het huis.
  • Het kind huilt.
  • Leg maar op het bureau.

Alle verkleinwoorden (met 'je', 'tje', enzovoort) zijn onzijdig en dus het-woorden:

  • Het mannetje bouwt een nest.
  • Het vrouwtje kijkt toe.
  • In de gang staat het kastje van oma.

 

DE

Woorden die niet onzijdig zijn, zijn de-woorden:

  • De man loopt hard.
  • De vrouw zingt mooi.
  • Hij verplaatst de kast.
  • Hans staat voor de deur.

 

EEN

Bijna alle de-woorden en het-woorden kunnen ook het lidwoord 'een' krijgen. Dat doe je als je niet specifiek één bepaald exemplaar bedoelt of als je het zelfstandige naamwoord voor het eerst noemt in je verhaal.

  • Ik heb een huis.
  • Een kind houdt van spelen.
  • In de gang staat een kastje.
  • Ik hoor een deur.

Bij meervouden geldt: als je niet specifiek 'de ...' bedoelt, laat je het lidwoord weg.

  • Er lopen mensen.
  • Heb jij euro's?
  • Tegels zijn duur.

Ook bij niet-telbare woorden laat je het lidwoord weg als je niet specifiek 'het ...' of 'de ...' bedoelt:

  • Ik zie water. (niet: een water)
  • Ik verbruik zuurstof. (niet: een zuurstof)
  • Het schaap geeft wol. (niet: een wol)

 

Mannelijk of vrouwelijk?

Net als veel andere talen kent het Nederlands geslachten:

  • mannelijke woorden zijn de-woorden
  • vrouwelijke woorden zijn de-woorden
  • onzijdige woorden zijn het-woorden

Er zijn geen duidelijke regels voor. Dit is iets wat je gewoon moet weten. De beste manier om het te leren is: spreek Nederlands en luister naar Nederlands.

 

 

Dit en dat, deze en die 

Als je weet of iets een de-woord of het-woord is, kun je er goede zinnen mee maken:

  • bij het hoort dit en dat:
    het huis, dit huis, dat huis
     
  • bij de hoort deze en die:
    de stoel, deze stoel, die stoel

Lees ook de uitleg over zwart/zwarte, want dat heeft hiermee te maken.

 

 

Opzoeken

Als je wilt weten of een woord een de-woord of een het-woord is, kijk dan in een woordenboek. Het staat er bijna altijd bij.

 

het huis, de trui (v), de stoel (m)

 

Hieronder staan wat voorbeelden waar weleens fouten mee gemaakt worden.

 

De-woorden:

  • de nek
  • de auto
  • de zolder

Het-woorden:

  • het geld
  • het hek
  • het kussen (van een bank of bed)
  • het meisje
     

Woorden die de-woord én het-woord zijn

Bij de volgende woorden kan 'de' en 'het' allebei:

  • de broodrooster / het broodrooster
  • de debacle / het debacle
  • de luipaard / het luipaard
  • de overtrek / het overtrek
  • de spits afbijten / het spits afbijten
  • de wissel / het wissel
     
  • Dit geldt ook voor een flink aantal Engelse leenwoorden. In het Engels is het lidwoord altijd 'the', maar als de Nederlandse betekenis een het-woord is, wordt het leenwoord ook vaak een het-woord:

    de/het account
    de/het alert
    de/het backoffice, frontoffice
    de/het badge
    de/het blog, log
    de/het channel
    de/het cluster
    de/het cover
    de/het display
    de/het floppy
    de/het format
    de/het gadget
    de/het image
    de/het issue
    de/het kitten
    de/het leaflet
    de/het manual
    de/het modem
    de/het notebook
    de/het package
    de/het paper
    de/het portal
    de/het servicepack
    de/het sheet
    de/het ticket
    de/het topic





Help | Contact  |  Instellingen  |  


Beter Spellen  Beter Rekenen  NU Beter Engels  NU Beter Duits  NU Beter Frans  NU Beter Spaans  Beter Bijbel  Beter Afrikaans  Plus-Taaltest  

Martin van Toll Producties
in samenwerking met
Noordhoff Uitgevers